32
Toen twee voor-poot-jes*
Hun staart-j es wer-den hoe lan-ger hoe klei-ner*
Toen hun staart-jes hee-le-maal weg wa-ren, wa-ren ze ech-te kik-ker-tjes ge-wor-den*
Heel klei-ne kik-ker-tjes*
Nu zwem-men ze met hun va-der en moe-der in het wa-ter rond*
En als ze zin heb-ben, mo-gen ze een beet-je in den tuin sprin-gen*
Wat zal dat een druk-te wor-den, als al-le