39
te heb-ben, hè?
Want thuis krijg je wel een en-kel keer-tje wat lek-kers*
En dat is ge-noeg*
Maar Jaap was een beet-je be-ge-rig*
Wat hij zag, wou hij graag heb-ben.
Op een keer zag hij voor het raam van een win-kel een dik-ke si-gaar van cho-co-la*
Er stond bij: tien cent» Toen heeft Jaap thuis het dub-bel-tje uit zijn spaar~pot ge-no-men»
Als hij nog maar eerst aan moe-der gevraagd had, of het mocht*
Maar dat deed hij niet*
En toen hij uit school kwam, ging hij de win-kel in*