36
„Dag bak-ker!
Dag melk-boer!
„Dag a-gent !” zei Frans-je*
„Dag Frans-je,” lach-ten ze al-le drie. „Waar ga je naar toe?”
„Naar huis*
Mijn schort af doen*
Dat had ik ver-ge-ten*”
„Dan moest je maar met-een thuis blij-ven,” zei de a-gent* „Goed,” zei Frans-je*
En zo stap-te hij naar huis* En de bak-ker ging weer brood bren-gen*
En de melk-boer ging weer melk ver-ko-pen*
En de a-gent ging weer op-pas-sen, of al-les in or-de was*