13
Ze zijn niet echt*
Daar-om gaat Em-mie maar weer in de au-to*
Naar huis te-rug*
„Ik wou graag op de fiets,” zegt Em-mie*
„Goed me-vrouw/^ zegt va-der* „Waar wou u naar toe?”
„Naar o-ma.
Koek-jes e-ten*”
De fiets zegt niets*
Al-leen soms „tinge-ling*”
Em-mie moet hard trap-pen*
Daar is ze bij o-ma*
Maar er zijn geen koek-jes*
Daar-om gaat Em-mie maar weer op de fiets*
Naar huis te-rug*
„Nu wou ik zo graag in de vlieg-ma-chi-ne,” zegt Em-mie*