12
En daar gaat het*
„Zand-voort!”
Nu moet Em-mie uit de trein»
Ze gaat naar het strand»
Maar er is geen echt zand»
En geen ech-te schep»
Daar-om gaat ze weer in de trein» Naar huis te-rug»
„Nu wou ik graag in een au-to/' zegt Em-mie»
„Goed, me-vrouw/' zegt va-der» „Waar wou u naar toe?”
„Naar het park»
De eend-jes kij-ken»”
„Tuf-tuf,” zegt de au-to»
En daar gaat het»
„Park!”
Nu moet Em-mie uit de au-to»
Ze gaat naar de eend-jes»
Maar de eend-jes sna-te-ren niet»