14
„Goed, me~vrouw,” zegt va-der* „Waar wou u naar toe?”
„Naar de zon/' zegt Em-mie»
„Rrrr — rrrrtn zegt de vlieg-ma-chi-ne* En daar gaat het»
Naar de zon*
Maar de zon is veel te heet» Daar zou ze zich aan kunnen bran~den*
Daar-om gaat ze maar gauw weer naar be-ne-den.
Naar huis te-rug*
„Nu moet je op mijn rug,” zegt va-der* „Ik ben een paard/'
„Waar gaat u naar toe?” vraagt Em-mie*
„Naar jouw bed-je,” zegt va-der*
En daar gaat het* Stap — stap — stap» Wel te rusten, Em-mie!