88
„Nou dan!”
„Wies!” zei Greet plechtig, „antwoord mij naar eer en geweten en daarna zal ik mijn besluit nemen. Zul je straks, als ik naar school ben, niet denken: wat een egoïstisch mormel?”
„Ik zal niet denken: wat een egoïstisch mormel.”
„Zul je niet denken: dat loopt er maar uit en laat mij met m’n bloeien van kinderen en m’n luierwasch hulpeloos achter? Antwoord!”
En Wies antwoordde:
„Idioot!”
„Dan ga ik maar,” zuchtte Greet verlicht.
* *
*
O, heerlijk was het, Marthi van huis te halen of er niets gebeurd was, — en dat na een scheiding van drie-en-een-halven dag en een leven vol gebeurtenissen.
Heerlijk was het, bij school weer meisjes en jongens van haar klas te ontmoeten, sommige zeker van hun overwinning, sommige met sippe en witte gezichten van spanning en akeligheid, sommige met een heldhaftige onverschilligheid, zeker van hun ondergang. Heerlijk was het, gissingen te doen en cijfers uit te rekenen naar de proefwerk-cijfers. Heerlijk was het, in een groepje om een onversaagde heen te staan en van tijd tot tijd, met een koor van ruwe manne-grinniken en hooge meisjes-gilletjes, te lachen en te juichen. Heerlijk was het, te spieden, of een leeraarshoofd ook voor één van de vensters verscheen, of het kleine conciergetje al door de gang waarde.