60
Thuis trof ze moeder met een beetje bezorgd gezicht aan.
„D’r is toch niets?” vroeg Greet dadelijk.
„Nee, maar Wies schrijft, dat Fenna voorloopig niet weer komt. Haar moeder is ziek en nu moet ze thuis helpen.”
„Vervelend,” vond Greet. „Kan ze zoo lang geen andere hulp krijgen?”
„Ik wou, dat ik er heen kon,” zei moeder. „Maar dat zou ook niet langer kunnen dan een paar dagen.” „Een werkvrouw?” opperde Greet.
„Dat is toch veel te duur voor Wies!”
Greet vouwde haar lengte op in een klein stoeltje en verzonk in gepeins. Wat druk zou Wies het nu hebben! Als je alleen maar dacht aan het koken en het bedden-opmaken en kamers aan kant maken en aardappels schillen en groente was-schen, — en dan nog Eetje en Teetje, die gebaad moesten worden en verschoond en gevoed. Om van kapotte kousen niet te spreken.
„Ik wil haar wel een paar dagen gaan helpen,” zei ze opeens, langzaam.
„Ja?” vroeg moeder. „Maar ik denk, dat Fenna langer dan een paar dagen wegblijft. En een nieuw meisje stamp je ook zoo maar niet uit den grond.”
Er dook iets op in Greet, dat ze wel graag wilde wegduwen, maar dat toch telkens weer terugkwam. Dit was het: „Je kunt toch wel langer dan een paar dagen gaan helpen? Je hebt toch vacantie?” Ze wou er niet aan. Het zou toch onrechtvaardig zijn: ééns in ’t jaar kreeg je een echte vacantie, na hard werken en veel spanning, — en die zou je dan weggeven? Die zou je dan gebruiken