58
„Waar wil je dan slapen als het niets kost?” vroeg de moeder practisch.
„O, in schuren en hooibergen.”
„Ze zullen je zien aankomen!” voorspelde Gerrit. „Meisjes laten ze niet in hooibergen slapen.” „Of jeugdherbergen, dat kost ook maar een beetje.”
„Ja,” knikte Marthi bedachtzaam. „Dat was wel wat. Ja, zeg, dat kan leuk worden. Van de eene herberg naar de andere fietsen.”
„Zou jullie Paul niet vragen om mee te gaan?” vroeg moeder.
„Paul? Hè nee, laat die nou thuis blijven,” vond Greet beleefd. „Dan is alle aardigheid er af.” „Zoo?” vond moeder, „’t Is tenslotte mijn zoon, als je daar maar aan denkt!”
„Nou ja, ik bedoel... Hij wéét zoo alles en wij zijn maar gewone meisjes, hè Marthi? Ik wou zoo graag fietsen zonder geleerd te hoeven. zijn... snapt u wel?”
„Ik snap,” lachte moeder. „Ik stelde het alleen voor vanwege de veiligheid, — en jullie te beschermen zonder vrees of blaam. Maar ik zie wel, dat je niet beschermd wilt worden.”
„O,” zei Marthi, „maar dat kunnen we ook wel alleen af. Ze moesten het eens probeeren, ons een stroobreed in den weg te leggen, hè Greet?” Marthi’s moeder moest in de keuken zijn, bij haar weck-ketel. Greet en Marthi sponnen den tocht verder uit, geholpen door Gerrit en Henkie. Gerard luisterde genietend toe, met werkelooze, zwarte handen. Tettie schoof hoedjes af.
„De Veluwe!” vond Gerrit. „Absoluut de Veluwe! Daar heb je een terrein, man!”