47
had en niet zou bellen.
„In elk geval een levend mensch, om het te vertellen,” dacht ze en schoot naar de deur.
In de portiek stonden een meneer met een grijs snorretje en een mevrouw met grijze gegolfde lokken onder haar keurig hoedje uit.
„Meneer en mevrouw thuis?” vroeg de meneer.
„Nee, ze zijn samen uit. Komt u maar zoolang binnen.”
„O nee, dank u,” zei de mevrouw haastig en omdat Greet de blikken van de mevrouw zoo van haar hoofd tot haar teenen voelde gaan, keek ze gauw omlaag, of er wat aan haar uiterlijk mankeerde.
De schort!
„O!” zei ze en riste gauw de schort open. „Ik had vergeten Wies haar schort af te doen.”
En toen ze behoorlijk in haar jurk stond, de zindelijkheids-schort over haar arm, drong ze nog even aan:
„Komt u maar even binnen, als u toch op bezoek wou komen.”
De meneer haalde een kaartje uit zijn portefeuille.
„Wil je dit aan mevrouw geven, meisje?”
Meisje. Ze was toch warempel al lang genoeg, om niet meer meisje tegen haar te zeggen. Zóó kinderachtig zag ze er toch ook weer niet uit.
„Goed, ik zal het mijn zus geven,” zei ze mat.
„O, pardon,” zei de meneer haastig, „ik wist niet, dat u mevrouws zuster was! Neemt u mij niet kwalijk! Ik dacht... eh ...”
Greet begreep opeens, wat hij gedacht had: dat ze Fenna was.