32
twee op bezoek hebt gehad?” vroeg Greet, met een plotseling en te laat ontwaken van haar geweten.
„Ben je mal! Wat kan dat nou hinderen, even dat gezellige snuit van Heleentje in de kamer hebben!”
„Gelukkig.”
Ze zaten even stil te luisteren naar de viool uit de zijkamer. Wies, wat moe toch, met dichte oogen in haar kussen geleund.
„Nu speelt Bernard vóór, hoor je wel?” zei Wies stil. „’t Klinkt toch ineens heel anders dan als een kind speelt.”
Een kreuntje uit de schamele wieg betuigde zijn instemming. Wies zat ineens rechtop.
„O, kijk jij eens in de wieg, of er wat aan scheelt,” vroeg ze Greet.
Greet keek graag in de wieg. De neef trok allemaal vieze gezichten, maar zei verder niets meer.
„Nee, er scheelt hem niets,” bracht ze verslag uit. „Maar hij kijkt niet erg gelukkig. Kan hij honger hebben?”
Wies keek op haar klokje.
„Honger? Over een uur pas.”
Daar kwam Greets tantelijk gevoel toch tegen in opstand.
„Wat weet je daar nou van! Als hij nu al honger heeft, heeft hij nu al honger! Hij kan toch niet op de klok kijken! Je doet warempel of dat kind...”
Uit de mooie wieg zette iemand kracht bij aan Greets protest. Als een automaat ging de deur open en verscheen de zuster.
„De kleine wordt wat onrustig, niet mevrouw?”