31
jas/' zegt Geert.
„Zoo zoo!” zegt de melk-boer.
„Nou, dag me-neer!”
Daar ver-gist hij zich weer!
Geert stapt ver-der.
Hij moet een pond zout ha-len bij den krui-de-nier.
Hij doet graag een bood-schap bij den krui-de-nier.
Je krijgt er al-tijd een koek-je toe.
Hij stapt den win-kel in.
Wat hoor je die schoe-nen op den grond van den win-kel.
„Wat wou u heb-ben, me-neer?” vraagt de krui-de-nier.
Zie je wel, die ver-gist zich ook al. Hij zal maar niet zeg-gen, dat hij gewoon Geert is.
„Een pond zout as-tu-blieft,” zegt Geert „Ik zal de zak met zout wel in mijn