27
„Nee poes!” zei Ro-za.
„Weg daar!
Je mag niet op Fie-ke haar voet-jes!” „Trip, trip, trip,” deed de poes.
En ze trip-te maar weer weg.
Als ze toch niet op dat war-me de-ken-tje mocht, ging ze maar lie-ver de deur uit.
Kiek-kiek.
Daar kwa-men de zon-ne-straal-tjes het raam bin-nen.
Die wou-en op Fie-ke haar wangetjes schij-nen.
De wange-tjes wer-den er rood van. „Ja, zon!” knik-te Ro-za.
„Kom maar!
Schijn maar op Fie-ke haar wange-tje. Dat is lek-ker warm voor haar.” Fie-ke sliep fijn door.
En Ro-za zat in haar wit-te stoel-tje