26
Want als ze zat, kon ze niet in de wieg kij-ken,
En ze wou toch zoo graag tel-kens e-ven naar Fie-ke zien»
Zzzz . . . .
Daar kwam een vlieg aan-ge-vlo-gen. Die wou op Fie-ke haar neus-je gaan zit-ten.
„Nee vlieg/' zei Ro-za.
„Weg daar!
Je mag niet op dat neus-je!”
En ze zwaai-de met haar hand-je. „Zzzz ..../' zei de vlieg.
Ze vloog maar weer weg.
Als ze toch niet op dat neus-je mocht, vloog ze lie-ver naar bui-ten.
Trip, trip, trip.
Daar kwam de poes aan.
Die wou op Fie-ke haar de-ken-tje gaan zit-ten.