19
4. Twee broer-tjes.
Hans en Frans zijn twee-lin-gen.
Ze lij-ken niet hee-le-maal op el-kaar. Hans is een haar-tje groo-ter dan Frans!
En Frans is een beet-je dik-ker dan Hans. Hans zfn wan-gen zijn wat roo-der dan Frans Zfn wan-gen.
En Frans zfn ha-ren zijn wat blon-der dan Hans Zfn ha-ren.
Maar hun pak-jes zijn al-tijd ge-lijk.
En hun jas en hun muts ook.
Ze gaan sa-men naar school.
Hand in hand.
Ze zit-ten op school naast el-kaar.