DE KAARSEN.
Rustig.
Daar staan in de ka - mer twee kaar ־ sen; Die Maar ook in de men - schen hun oo - gen, Daar De licht - jes in Va - der zijn oo - gen, De
zijn er door Moe - der ge - zet. kij - ken twee licht - jes je aan. twee in de oo - gen van Moe,
En
Dat
De
é
r r r
zijn ze een poos - je aan ’t bran - den Dan
komt, door - dat al - les zoo blij is; Dat
twee van de bran ־ den ■ de kaar ־ sen, — Ze
dan - sen hun licht - jes van heeft Vrij ■ dag - a - vond ge • la - chen je al ■ le - maal
pret! daan. toe!
29