DE KAARSEN.
Daar staan in de kamer twee kaarsen; Die zijn er door Moeder gezet.
En zijn ze een poosje aan ’t branden Dan dansen hun lichtjes van pret!
Maar ook in de menschen hun oogen, Daar kijken twee lichtjes je aan,
Dat komt, doordat alles zoo blij is; Dat heeft Vrijdagavond gedaan.
De lichtjes in Vader zijn oogen,
De twee in de oogen van Moe,
De twee van de brandende kaarsen, Ze lachen je allemaal toe!
28