Ik heb altijd gezegd dat je niet bestond. Ik heb nooit in die flauwe kul geloofd, want dat was niks voor mij. Maar nou het op afblazen staat, weet ik het waarachtig niet meer. Zoek jij ’t maar voor me uit, God; jij weet er meer van dan ik. En neem me maar niet kwalijk.
37