HOOFDSTUK XI
Grote momenten
Toen Rozijntje drie weken bij Jack en Lootje was, was Jack nog geen stap nader gekomen. Het leek of de jongen in zijn stugge zwijgzaamheid haar angstig van zich afhield, bang, dat ze zou trachten door te dringen in zijn eenzaamheid.
Onvriendelijk of onaardig was hij niet; driftbuien had hij niet, en toch had zijn moeder gezegd, dat hij een veel moeilijker kind was dan Lootje.
Lootje was een schat. Het was al zonnigheid wat er aan was, en de enige moeite, die hij veroorzaakte, was, hem zo kalm te houden als de dokter dat van hem verlangde.
Alles in de wereld bestond er om hem een plezier te doen, en daardoor was hij in een voortdurende stemming van dankbaarheid jegens die wereld, die zo vriendelijk voor hem was.
Nu deze Roza weer! Dat had Onze Lieve Heer toch maar aardig voor hem bedacht om een Roza voor hem uit te zoeken, die thuis een Jupie had, waar de wonderlijkste verhalen van te vertellen waren, een Jupie, die door de week op klompen liep, die at in de keuken met de hele familie er bij, die op een school ging, waar twee kinderen van zijn klas alleen maar schoenen droegen, en waar ze vóór ze de klas binnengingen hun klompen op een rij onder de kapstok zetten.
Kon het mooier? En het was allemaal waar, die verhalen, die Roza vertelde; dat kon je maar zo aan haar gezicht zien!
Zijzelf had vroeger ook klompen gedragen. En het speet Lootje oprecht, dat Onze Lieve Heer haar toen niet al in zijn huis gebracht had.
‘Was ik Jupie maar!’ zuchtte hij onder het dichtstrikken van zijn mooi gepoetste molières. Maar enfin, aan de andere kant had Onze
73