ze had zich opeens ten doel gesteld: ze zou pas tevreden zijn, als ze Jack veroverd had.
‘Dag Jack!’ zei ze en stak haar hand uit.
Jack knikte en mompelde ook iets van ‘dag’.
Toen trok het slanke figuurtje van de moeder zich terug en Rozijntje begreep, dat nu pas haar werk begon.
Het was wel Joods en het was wel kosjer. Dat merkte Rozijntje dadelijk. Maar toch voelde ze iets angstigs, als ze dacht - als ze dacht aan de eerstkomende Sjabbos.
Hoe moest dit mooie mevrouwtje de kaarsen straks aansteken? Hoe moest ze als middelpunt zitten aan de Vrijdagavondtafel?
Misschien viel alles wel mee. Het was alles zo aan de buitenkant, wat ze tot nu toe gezien had, en het kon toch heel anders worden dan ze het zich voorstelde.
Ze sliep met beide jongens op de kamer. Een snoezige kamer, zoals ze zich in haar stoutste dromen niet had durven voorstellen. Licht behang, witte ledikanten met lichtblauwe spreien, zachte kleedjes op de grond, en balkondeuren, die wijd openstonden, toen ze voor het eerst met een onderdrukte kreet van verrassing de kamer binnenkwam.
Heerlijk, dat ze niet alleen sliep! En dat ze ’s avonds voor ze ging slapen nog weer naar haar beide jongens kon kijken, of ze wel goed toegedekt waren.
Ze bracht ze die avond voor het eerst naar bed en vertelde onder het wassen van Jupie en van Jupies leventje en van Jupies klompen. En het kleine opgetogen Lootje viel haar telkens in de rede met zijn hoog stemmetje, vroeg van alles, vroeg haast meer dan Rozijntje beantwoorden kon.
Jack luisterde stil toe en de verveelde uitdrukking week niet van zijn gezicht. Hij waste zichzelf, maar bij de knieën moest Rozijntje te pas komen. Want die waren - Rozijntje constateerde het met een
65