HOOFDSTUK VII
Plannen
Wel waren ze elk heftig met de eigen gedachten bezig geweest, Lea en Rozijntje, maar toch was tot beiden hetzelfde doorgedrongen: op een goede dag zouden ze zich openen voor elkaar en weer als vroeger over zichzelf praten.
Rozijntje had zich met bitterheid afgevraagd of alle mensen, als ze verloofd waren, zo werden, dat ze geen woord, geen gedachte meer hadden voor die om haar heen waren.
En Lea was zich vaag bewust geweest, dat het zo niet kon en niet mocht. Zo in zichzelf gesloten, waar ze juist wijd open moest staan van louter geluk.
Vriendelijk was ze genoeg. Ze praatte met een lieve glimlach tegen Jupie, maar die voelde toch, dat de glimlach leger was dan vroeger, en voor hem was alle aardigheid er af. Ze luisterde belangstellend naar wat Rozijntje haar te vertellen had, maar de belangstelling was iets, dat moest, en dat was zo duidelijk te zien, dat Rozijntje de moed verloor om over dingen van haarzelf te praten.
En wat graag had Rozijntje het nu gedaan! Ze wou zo graag vader de voorbereidingen besparen en hem eerst van haar grote plannen vertellen, als alles klaar was en ze op het punt stonden werkelijkheid te worden.
Ze wou ook liever met tante Saar er niet over spreken, omdat ze nog niet zo vast in haar schoenen stond, dat ze de invloed van een goedkeurende of afkeurende raad kon wagen.
En wie bleef haar nu over anders dan Lea?
Lea, die zelf haar werk buitenshuis gevonden had en er gelukkig en tevreden in was, al begreep Rozijntje, dat nu, de laatste tijd, dat werk alleen maar gedaan werd, omdat het moest en dat Lea bij
46