meebracht, datje lachen moest.
‘Niks!’ zei Jupie kortaf, en hij voegde er grimmig aan toe: ‘Ik weet niet wat er aan te lachen is.’
‘Ik lach niet om jou,’ kreet tante Saar benauwd tussen twee snikken in, ‘ik lach om heel wat anders.’
‘O,’ zei Jupie droog, en met Rozijntje samen wachtte hij gelaten het einde af.
‘Wat was er?’ vroeg Rozijntje weer.
‘Niks!’ zei Jupie. ‘Ik vroeg tante Saar om met me te trouwen, omdat Lea nou met die andere trouwt en daar moet ze zo om lachen.’
Rozijntje overzag dadelijk hoe erg het voor Jupie zou zijn, als zij zich nu niet beheerste. En met een effen stem bracht ze uit:
‘Maar tante lachte om heel wat anders.’
‘Hm,’ gromde Jupie. ‘Ze denkt zeker dat ik bedoel, dat we nu al trouwen. Net of ik niet weet, datje altijd moet wachten tot je groot bent.’
‘O,’ zei tante, die zich hersteld had, ‘dat dacht ik ook echt. Maar als je groot bent, dat maakt het heel anders.’
Jupie vond, dat hij nog de verklaring schuldig was, die hij door tantes lachbui in had moeten slikken.
‘Ik wou ook wel met een ander,’ verontschuldigde hij zich, ‘maar ik weet niet wie. En toen dacht ik, dat U nog het beste er voor was.’ Tante Saar knikte. Ze was nu kalm geworden.
‘Zullen we dan maar niet liever wachten tot je groot bent?’
‘Ook goed,’ zei Jupie. ‘Dan zal ik nog wel eens zien. Misschien bedenk ik dan nog een betere in plaats van U.’
‘Goed,’ zei tante opgewekt, en stopte hem in. En in haar hart hoopte ze, dat Jupie in die tijd voor hij groot was maar een ander zou vinden om mee te trouwen, die beter was dan zij.
39