dan op een keuken.
Van de schoorsteenrand boven ’t fornuisje hing een fris geplooid schoorsteenvalletje. Over de tafel, die in ’t midden stond, lag een leuk katoenen kleedje, en daarop stond een vaasje met bloemetjes.
’t Meisje schoof een keukenstoel achteruit en wees de oude man, dat hij moest gaan zitten.
‘n Kopje koffie?’ vroeg ze.
De man knikte tevreden.
Wat ging dat jonge ding toch gezellig rond door de keuken. Er stond een keteltje water zachtjes te zingen op een petroleumstelle-tje; ze draaide de pit wat hoger, zodat het water ineens begon te razen. Ze spoelde het koffïekannetje om met water uit de pomp boven de gootsteen, waarvan ze de zwengel met de glanzend koperen knop met een paar krachtige slagen op en neer bewoog.
De oude man bekwam helemaal van z’n moeheid, alleen door het kijken naar haar rustige bedrijvigheid.
En toen het koffiepotje op een heel laag pitje stond te trekken, zei ze, terwijl ze op de klok keek:
‘Ik moet eerst even het vlees zouten, dan kunnen we koffie drinken.’
Op een van de beide aanrechten stond een stenen pot, en daar haalde ze een stuk vlees uit het water.
Ze spoelde het zorgvuldig af onder de pomp, legde het op een houten plank met gaten, die over de aarden pot heen lag, en zoutte het aan alle kanten in.
‘Hier is ’t wel kosjer!’ knikte de oude man. ‘Van wie heb je dat allemaal geleerd?’
‘Eerst afgekeken van... van Moeder’, Ze wachtte even, toen: ‘En juffrouw de Jong, hier drie huizen vandaan, heeft me de rest geleerd, in ’t begin.’
Ze had onder ’t praten haar handen stevig afgeboend, en nu schonk ze voor hen beiden een kopje koffie in.
10