‘Ze moet hier in ’t dorp zijn om te werken. Net als juffrouw van school, die woont bij Giesen in huis en die d’r zullie-zelf wonen ook heel ergens anders.’
‘O.’
Afwachten was het beste. Och ja, misschien viel het wel mee. Maar als je hèm vroeg, - ’t was een rare geschiedenis. Een mens die van andere mensen was en net ging doen of ze van je eigen mensen was.
Toen ze werkelijk kwam, voorgoed, was er van minzaamheid van zijn kant geen sprake meer. Koel-beleefd kon je z’n houding noemen.
De juffrouw uit de stad zei, dat ze Lea heette en dat ie maar tante Lea moest zeggen.
Jupie haalde de schouders op, de rug naar haar toe. Ja, je noemde daar een mens dat je zowat voor ’t eerst zag meteen maar ‘tante’. Ze deed net of ze hier d’r hele leven gewoond had.
‘Zeg Jupie’, vertelde de juffrouw uit de stad, die tante Lea genoemd wou worden, ‘ik heb net zo’n klein broertje als jij bent.’
‘Hoe oud is ie dan?’ vroeg Jupie, argwanend om dat ‘klein’ broertje.
‘Zeven jaar.’
Nu glimlachte Jupie toch gevleid. Ze dacht dat het broertje van zeven jaar net zo oud was als hij.
‘Gaat ie school?’ kortaf.
‘Natuurlijk, hij gaat al naar de tweede klas.’
‘Hm.’
Hij zou maar van dat onderwerp afstappen, anders merkte de juffrouw uit de stad, die tante Lea genoemd wou worden, dat hij nog geen zeven was en nog niet naar de tweede klas ging. Ze zou het toch al vroeg genoeg merken, want ze kwam hier in huis wonen.
‘Ik heb ook nog een groter zusje, van tien jaar. Die zit al in de vierde klas. Die leert al aardrijkskunde!’
69