Prettig was dat. Ineens werd het in-de-keuken-eten, werden de pet van Vader en de klompen van Jupie minder erg. En toch kwam dit meisje uit de stad.
Ze zou pas over twee weken voorgoed komen.
Jupie kwam pas binnen, toen de juffrouw uit de stad klaar was met afspreken. Jupie wist niet, wat ze hier deed. Hij was er ook niet nieuwsgierig naar. Grote mensen hadden altijd dingen, waar je niet achter kwam.
Hij groette haar vriendelijk en waardig. Minzaam.
Zij groette hem ook vriendelijk. Waardig was ze niet, tenminste niet, dat ze kon halen bij Jupie.
Ze stond net op het punt weg te gaan en dus nam ze meteen na de kennismaking maar afscheid van Jupie.
‘Tot ziens’, zei ze.
‘Komt u dan wéér?’ - nu toch een beetje nieuwsgierig.
‘Ja, vind je dat prettig?’
‘Dat weet ik toch niet! Hoe kan ik nou weten of u naar of aardig bent.’
‘Ze is aardig’, verklaarde Rozijntje ijverig.
‘O’, was alles wat Jupie droogjes losliet. En de juffrouw uit de stad vroeg voor de zekerheid maar niet opnieuw op Jupie het prettig vond.
Maar toen het later tot hem doordrong, dat deze juffrouw uit de stad bij hen in huis kwam, een mens van hunzelf werd, - toen werd het hem toch een beetje te machtig.
‘Wat moet ze hier?’ informeerde hij bij Rozijntje, die het hem verteld had.
‘Eten en wonen.’
‘Waarom doet ze dat niet bij zullie zelf?’
‘Zullie zelf wonen in de stad.’
‘Waarom blijft ze daar dan niet?’
68