- maar het werk, het werk!
‘Ik maak m’n eigen bed op’, pleitte het meisje. ‘We ontbijten samen, hè, en ik neem m’n brood tussen de middag mee.’
Maar ineens weer:
‘Zou je er héél veel werk mee hebben?’
‘N-nee.’
‘Maar ik weet niet hoe vader het vindt.’
‘Maar jij zelf?’
‘Ik?’
Rozijntje keek haar vol aan.
‘Ik?’ O, alles zou veranderen, alles zou beter worden. ‘Ik? Ik zou het heerlijk vinden.’
HOOFDSTUK XI.
Van oorlog en vrede.
Vader vond het ook goed, als Rozijntje het goed vond, en als de juffrouw uit de stad er genoegen mee nam om met Roza op één kamer te wonen.
O, ja, de juffrouw uit de stad vond het best.
‘En’ lachte ze erbij, met haar open lach, ‘dan kost het meteen minder, en dat is maar goed ook, want ik verdien maar zo’n klein beetje!’
Rozijntje keek haar met open mond aan, toen ze dat zei.
Wie durfde er zó maar, lachend, over te spreken, dat ze weinig geld had! Ella, als die wat nieuws liet zien, dat ze gekregen had, dan deed ze net of ’t iets doodgewoons voor haar was, - dan liet ze je voelen: ‘Och zie je, bij ons kan dat, we hebben geld genoeg.’
En dit meisje, dit meisje uit de stad, lachte om haar eigen kleine beetje geld.
67