allang zijn en haar binnenhalen.
Dat binnenhalen door mevrouw was het eigenlijk, waar ze zich het meest op verheugde. Ja, en dan ook wel, hoe meneer op zou kijken als ze binnenkwam, - erg verrast natuurlijk. Het leren kwam er zo’n eerste avond niet veel op aan, want er zouden nog zo veel, zo véél andere avonden volgen, - heerlijk!
Het wasgoed van gisteren was allemaal droog, dus het kon gestreken worden. Ze deed het met een ijver en een plezier, als ze in al die weken niet gevoeld had.
O, Jupie mocht nu gerust om haar heen draaien. Ze had gisteren zo’n gelukkige dag gehad, dat ze de hele wereld graag mocht lijden, dus zeker dat heerlijke Jupie.
Maar juist nu, vandaag, nu hij mocht, had Jupie niet veel te koop. Zo druk en levendig als hij anders was, zo muisjesstil zat hij nu in een hoekje.
Eerst merkte Rozijntje het niet. Maar toen ze een poosje aan ’t strijken was, en er geen ander geluid in de keuken was dan het klik-klak als ze de bout neerzette, - en ze tóch wist, dat Jupie niet was uitgegaan, - toen keerde ze zich om, om zeker te weten, dat hij er nog zat.
‘Jupie?’ vroeg ze.
Een zucht.
‘Wat ben je stil!’
Een zucht.
‘Scheelt er wat aan?’
Een zucht.
Ze keek hem eens goed aan, om te zien of hij er ook ziekerig uitzag, - nee, dat was best in orde. Alleen die rimpel in z’n voorhoofd, die zware zorgenrimpel...
‘Zeg het maar.’
‘Och, niks’, met een zucht.
‘Kom, vooruit!’
55