‘Ik moest verleden week aldoor naar die plaat kijken - anders moest ik huilen’.
‘O ja’, begreep meester.
‘En toen bedacht ik, dat ze in 1433 afstand van de regering deed. Als je aan zo iets denkt, moetje nooit huilen.’
‘Is dat afstand-van-de-regering-doen dan iets vrolijks?’
‘Nee’, verklaarde ze, ‘maar als je bedenkt in welk jaar dat was, dan kun je toch onderdehand niet denken aan de dingen waar je om huilen moet?’
‘O ja’, begreep meester nu. ‘Ja-ja. Dat is eigenlijk een makkelijk kunstje. En nu je weer bij mij komt leren, en jaartallen en alles moet bedenken, zul je wel nooit meer hoeven te huilen.’
‘Nee’, zei Rozijntje ernstig, ‘want daar heb ik nu nooit meer tijd voor.’
...En toen ze die avond in bed lag, telde ze op wat er die dag wel allemaal gebeurd was:
Meester had gezegd, dat ze nog even mooi kon lezen als vroeger. Vader had ‘kind’ tegen haar gezegd.
En meester had géén sommen met haar gemaakt.
Hoe kon één dag zó veel heerlijks bevatten!
HOOFDSTUK IX En - dinsdagavond.
Ze had het van te voren niet gezegd aan meneer. Ze wou maar zó uit de lucht komen vallen, doodgewoon, alsof er geen zes weken tussen geweest waren, die ze overgeslagen had.
Wat zouden ze kijken!
Ze zou haar fiets achterom rijden, en dan merkten ze ’t natuurlijk al. En tegen dat ze weer bij de voordeur was, zou mevrouw er
54