Maar toen ze bij de keukendeur stond, riep vader haar terug.
‘Roza.’
Rozijntje keerde zich om. Altijd als vader haar riep, hoopte ze, dat het misschien was om haar eens een pluimpje te geven voor al haar werk, voor het huis dat er zo netjes uitzag, voor het eten dat zo goed smaakte, voor Jupie, die zo verzorgd en vrolijk was...
Maar het pluimpje was nog nooit gekomen. Malle meid ook, om iedere keer te denken, dat het komen zou.
‘Roza, je moest nu vanavond toch maar aan meneer zeggen, dat je uitscheidt met Joods leren.’
‘Vader!’
Rozijntje wist geen woord te zeggen van schrik.
‘Een meisje, dat in de huishouding is, hoeft die dingen niet meer te leren. Je weet er al aardig veel van.’
‘Vader!’
Rozijntjes ogen stonden vol tranen.
‘Ik dacht... juist nu... nu ik Jupie moet gaan leren... hij kan toch nog in geen jaren zelf er heen fietsen...’
‘Je weet er al aardig veel van’, zei vader weer. ‘Ik ben er zo wel tevreden mee.’
‘Ik niet!’
’t Kwam er scherper uit, dan Rozijntje meestal sprak. Vader keek haar verbaasd aan, en zag toen, dat ze huilde.
‘Huil er maar niet om’, raadde hij aan. ‘Het went allemaal wel. Een meisje in de huishouding kan niet elke week een avond weg.’
‘Elke twee weken dan?’ pleitte Rozijntje.
‘Dat maakt geen verschil.’
Vader keek weer in de krant en Rozijntje begreep, dat er niets aan te doen was.
En toen ze even later de weg opfietste naar ‘meneer’s’ dorpje, en het haar duidelijk werd, hoe ze zich elke week verheugd had op dat éne uurtje Joods leren, dat éne uurtje lerend Joods kind zijn, - toen
23