haar ‘zusje’ - dat later een broertje bleek te zijn. Zij zou wel voor ’t ‘zusje’ zorgen, zij zou wel kleertjes voor haar breien, - en later, als ze groter werd, en lange blonde krullen had, mocht zij dan altijd het haar opmaken? De krullen over de oren, hè? en een grote strik opzij.
Maar het was geen zusje, dus het zou nooit lange blonde krullen over de oren krijgen en nooit een grote strik opzij. Het was een jongetje met een rood rimpelgezichtje en een kaal bolletje en dichtgeknepen oogjes en tastende vuistjes, - eigenlijk niets mooi, en lang niet het zusje van Rozijntjes bedenksels.
Maar het werd met de dag beter: het kleine Jupie werd rose in plaats van rood, en er kwam wat dons op z’n bolletje, en de dichtgeknepen oogjes gingen open en konden vaak rustig en plezierig rondkijken, en telkens, telkens was er wat nieuws aan Jupie te zien, zodat Rozijntje haast niet van de wieg weg te krijgen was.
Het dons veranderde in bruine krulletjes, nog vóór hij een jaar was. En de opengedane ogen kregen die stoute lach, die Jupie wel z’n hele leven zou houden, - ook nog vóór hij een jaar was. Die lach, die maakte dat iedereen mee moest lachen, al was die iedereen ook nóg zo van plan om nu eens flink streng te zijn.
Ja, en toen had Jupie tandjes gekregen en ook kiesjes, - dat was geen pretje geweest, Rozijntjes hart was dikwijls gesmolten van medelijden om de gloeierige rode plekjes op z’n ronde wangen, om de klagerige pijnhuiltjes als zo’n kies er door wou komen en niet kon.
En Jupie was gaan kruipen en gaan lopen, en Jupie was een jongetje geworden in plaats van een baby, - en toen was Moeder ziek geworden en moest vaak blijven liggen, en Rozijntje, die toen al twaalf jaar was, moest Jupie ’s morgens aankleden en z’n eten geven, - en toen was er een tijd gekomen, dat Moeder haar alles wees, vanuit haar bed, hoe ze moest koken en huishouden, want Rozijntje was toen al van school af en Moeder begreep wel dat ze
13