en allemaal tegelijk antwoord wilden hebben, — dan had moeder best thuis beter kunnen worden.”
Ze zaten stilletjes voor zich uit te kijken. Ja, misschien had tante wel gelijk.
„Nu moesten jullie moeder verrassen. Als ze thuis is, moeten jullie niet meer zoo door elkaar praten en roepen en „moeder” zeggen, — maar één voor één, dat ze makkelijk tijd heeft om antwoord te geven. Ieder moet niet alleen aan zichzelf denken, maar moet niet vergeten, dat er nog drie andere kinderen zijn, die moeder wat te vertellen hebben. Begrijpen jullie dat?”
„Ja tante.”
’s Avonds in bed nam elk van hen zich vast voor om er aan te denken.
En den volgenden dag, al hadden ze nóg zoo veel te vertellen van al die dagen, toen moeder niet thuis was, — ze wachtten toch stilletjes tot de ander uitgesproken was, vóór ze zelf begonnen:
„Moeder...”
Maar één zinnetje bleven ze vragen, telkens als ze uit school kwamen, — want tante had niet gezegd, dat d£t niet mocht: „Is moeder thuis?”
7. Verkouden.
Henkie is verkouden,
Verkouden als een snip.
Z’n neusje dat is rood, en Z’n oogjes kijken sip.
Henk kan haast niet meer praten: Z’n neusje is zoo dicht.
’k Geloof, het is het beste Als hij in bedje ligt.