Hans naar boven.
„Dag moeder. Moeder, dit... Moeder, dat...
’t Ging best zoo, vonden de kinderen. Als moeder op bed lag, kon je net zoo goed alles aan moeder vertellen en vragen. Maar de dokter vond heelemaal niet, dat het best-zoo ging, £ en toen moest moeder op reis.
Dat was erger.
De eerste dagen vroegen Bep en Liesje en Hans nog bij ongeluk: „Is moeder thuis?” maar y, ze merkten dadelijk, dat ze zich jj vergist hadden.
Wie moesten ze nu alles vertellen?
Vader? Maar die kwam pas een poosje later thuis, en och! dan had je ’t niet meer zóó noodig als direct uit school.
Tante? Want die deed zoolang moeder’s werk.
Welneen. Tante was heel aardig, maar je kon toch niet allemaal tegelijk en door elkaar zeggen: „Tante, dit... Tante, dat...”
en schreef een brief.
Dat klonk toch zoo gek, als je gewend was te zeggen: „Moeder, dit... Moeder, dat...” En je kon tante toch ook niet aan haar kin trekken en haar gezicht naar je toe draaien?
Ja! Wat moesten ze nu!
Liesje nam een velletje papier en schreef een brief: „moeder hoe gaat het met u. moeder bent u gauw beter? moeder we hebben koek op onze boterham gehad, moeder daan is zoon leuke jongen en nooit stout, moeder ik had een zes voor rekenen, moeder tante heeft voorgelezen, moeder wanneer komt u terug, moeder ik had een gat in mijn