6. Moeder! Moeder!
Er was één woordje in het huis van Bep en Hans en Liesje en Daan, dat misschien wel duizend keer op een dag gezegd werd: „Moeder.” Daar was om te beginnen Daan, die nog niet op school ging. Die vroeg den heelen dag: „Moeder, wat zal ik nu doen?” Of: „Moeder, zal ik u helpen?” Of:
„Moeder, wilt u me afkussen, ik ben gevallen.” Of: „Moeder, ik heb zoo’n honger, wanneer gaan we eten?” Of:
„Moeder, mag ik een slokje water, ik heb zoo’n dorst.”
Bep en Liesje gingen op één school en kwamen samen thuis. Als de deur open ging, was f’°t:
„Is moeder thuis?”
Ze wisten wel bijna zeker, dat moeder thuis was, maar toch vroegen ze het.
Dan, bij moeder in de keuken: „Moeder, bij mij in de klas is een meisje, die kan nog mooier schrijven dan de juffrouw, heeft juffrouw gezegd.”
„Moeder, Dientje die vóór me zit, heeft haar voet verstuikt, is dat erg?”
„Moeder, volgende week rapporten!”
„Moeder, ik heb zoo’n honger!”
Hans z’n school was wat verder van huis. Die kwam even later thuis.