r^^VM/V|WVM/«t^MXvivM/V|'>.M>rv'
„O ja!” riep Prulletje blij. „Ik dacht echt, dat u het niet kon.”
Even later zei ze: „Ik vind u erg aardig.”
Meneer Strakman had nooit iemand gekend, die tegen hem zei, dat hij aardig was. En nu Prulletje het zei, werd hij zóó
blij, dat hij weer lachte.
„Wat hebben we ook fijn samen gespeeld, hè?’ ging ze verder.
„Ja.”
„Zullen we nog eens samen spelen?”
Och, toen was meneer Strakman geen snippertje deftig meer.
„Asjeblieft!” zei hij blij.
En onderweg naar huis dacht hij, dat het toch eigenlijk niets gezellig was, om deftig te zijn. Lang niet zoo gezellig als de
dokter te zijn van een pop, die één arm had en één been en
een deuk in haar hoofd.
5. Poes in de keuken.
Van prittele-prutje,
De poes doet een dutje. Die vindt het zoo warm en zoo knus bij ’t fornuis; Dat vindt ze het heerlijkste plaatsje in huis.
Daar staan al de pannetjes zachtjes te koken,
Vol lekkere dingen, — dat heeft z’al geroken! Misschien mag z’er straks wel een beetje van happen. Zoo dicht bij ’t fornuis zal ze ’t net kunnen snappen!
En poes spint een deuntje, heel zacht en tevreden. De pannetjes pruttelen zacht met haar mede,
Van prittele-prutje ...
En poes doet een dutje.
26 X