Prulletje en Dikkerdje kenden meneer Strakman haast niet, want zóó vaak wandelde hij niet in z’n tuin, en dan was ’t al heel toevallig als zij ook net in hun tuintje waren, en dan was de haag tusschen de twee tuinen veel te hoog voor Prulletje om er over heen te kijken, — en voor Dikkerdje heelemaal!
Maar op een keer heeft Prulletje meneer Strakman gesproken.
Dat kwam zóó:
Dikkerdje deed z’n middagdutje. Dat hoefde Prulletje niet meer, omdat ze al vijf jaar was.
En Moeder, al was ze veel ouder dan vijf jaar, deed ook haar middagdutje.
Prulletje was alleen in den tuin aan ’t spelen.
Ze speelde met pop Meta, die maar één arm en één been had en een deuk in haar hoofd.
Meta was erg ziek, dat begrijp je. Ze moest goed verzorgd worden. Prulletje plakte op haar arme, zieke hoofd allemaal pleisters, — dat waren randjes van postzegels, die had ze van moeder gekregen.
Prulletje was de moeder en de dokter tegelijk.
Ze moest om de beurt met een hooge en een lage stem praten. Dat is altijd erg lastig, en ze vond het wit jammer, dat er geen ander was ze speelde met pop om dokter te zijn. Met»...
„Kan ze wel heelemaal beter worden?” vroeg de moeder.
„Jawel,” zei de dokter.
„Moet ze drankjes innemen?”
„Jawel.”
„Moet ze naar ’t ziekenhuis?”
„Jawel.”
Vooruit dan maar. Naar ’t ziekenhuis. Meta werd in ’t wagentje gelegd en daar ging het.
Waar was het ziekenhuis nu eigenlijk? Het moest maar flink ver weg zijn, dat was veel leuker.