„Wat is er, Mien?” vroeg Moeder.
„Een geheim!” zei Mien.
„Mogen we ’t geheim niet weten?” vroeg Vader.
Jaap knikte, dat Mien ’t moest zeggen.
Toen fluisterde ze héél zacht in Moeders oor: „Jaap en ik hebben Sinterklaas een beetje geholpen.”
„Wat zal Sinterklaas daar blij mee zijn!” zei Moeder, en gaf Jaap en Mien een kus.
„Ik heb nog een geheim,” zei Mien.
„Wat dan?”
En zóó zacht, dat Moe ’t haast niet kon verstaan, zei ze: „Sinterklaas is me vannacht zelf komen vertellen, dat hij er blij mee was.”
4. Meneer Strakman en Prulletje.
Meneer Strakman woonde in een heel groot huis en was een erg deftige meneer.
Weet je hoe deftig wel?
Hij lachte haast nooit. Zijn gezicht was altijd strak en ernstig. Niet omdat hij droevig was, maar alleen van de deftigheid.
Hij vond het heelemaal niet netjes staan om te lachen. Vroeger, toen hij een jongen was, had hij wel gelachen, maar toen was hij ook nog niet deftig, en dat was hij al lang vergeten.
Het zag er in zijn huis keurig uit. Ieder ding stond op zijn vaste plaats en nooit kreeg iets een andere plaats. De gordijnen waren meestal dicht in de kamers waar hij niet zat, want anders scheen de zon naar binnen en dan konden de meubels wel eens verschieten.
Er waren eigenlijk veel te veel kamers in zijn huis, want die arme meneer Strakman woonde heelemaal alleen, behalve zijn huisknecht en zijn kok.
Och, zie je, dan is er ook niet zoo erg veel te lachen, als je