„En nu moet je me eens vertellen, hoe ’t van ’t jaar met je is gegaan.”
Dat moest Mien eventjes goed bedenken. Ze wist het niet meer allemaal precies.
„Ik heb mijn jongste broertje wel eens een klap gegeven,” vertelde ze.
„Waarom?”
„Omdat hij zoo lastig was, en ik moest op hem passen.”
„Nou,” zei Sinterklaas, „dat moet je niet meer doen, want broertje is nog zóó klein, dat hij niet weet, of hij lastig is of niet. Vind je ook niet?”
„Ja, Sinterklaas.”
„En wat is er nog meer gebeurd?”
Mien keek Sinterklaas eens aan. Ze had iets, dat ze nog aan niemand had verteld. Iets heel ergs.
Sinterklaas keek zoo vriendelijk. Ze kon het hèm best vertellen.
„Er is nóg wat gebeurd,” begon ze.
Sinterklaas zei niets; hij wachtte alleen maar.
„Ik heb één keer ... gejokt.”
„Gejokt?” vroeg Sinterklaas. Hij keek heel ernstig.
Toen vertelde Mien ’t maar allemaal achter elkaar.
„Moeder had gezegd, dat ik mocht spelen, als ik mijn werk af had, en ik verlangde zoo erg om te spelen, en toen was ik nog niet klaar, en toen ging ik tóch op straat, en toen vroeg moeder, of ik mijn werk af had, en toen zei ik ja, en ’t was toch niet waar, maar Marietje had ook een nieuw springtouw en daarom verlangde ik er zoo naar.”
„Zoo!” zei Sinterklaas. „Dat vind ik heel erg.”
„Ik ook,” zei Mientje.
„Maar nu ben je zeker veel te groot geworden, om zulke dingen te doen.”
Mien gaf geen antwoord; Sinterklaas kon het zóó wel begrijpen.
„En zal ik je nu eens wat vertellen?” zei Sinterklaas. „Van ’t jaar moest Zwarte Piet natuurlijk telkens in de schoorsteenen
18