wil je ook wel de boodschap voor me doen, hè Mien?”
„Ja,” zei Mien met een zuchtje. En ze ging op weg naar den winkel. Mien begon bang te worden, dat er vandaag niets meer van ’t breien kon komen. En overmorgen moest ’t af zijn!
De winkel was erg vol. Mien was pas laat aan de beurt.
Och, och, wat werd ze ongeduldig!
En toen ze eindelijk geholpen was, holde ze naar huis. Maar van breien kwam niets meer: ze had net tijd, om haar boter~ ham op te eten.
„Dan maar morgen afmaken,” dacht Mien. „Als het morgen maar kan!”
Heel vroeg opstaan? Neen, dat kon niet, want dan was het te donker. Dan moest ze maar weer wachten tot twaalf uur.
Op school verlangde Mien den heelen tijd naar de bel.
„Als ik dan hard loop,” rekende ze uit, „dan kan ik het na ’t eten nog nèt af krijgen.”
En ze bedacht, hoeveel toeren er nog wel aan moesten.
„Mien, waar is het?” vroeg de juffrouw.
Hè, wat schrok ze! Ze dacht er heelemaal niet aan, dat ze op school zat!
„Nu, Mien, ga eens verder!”
Maar Mien kon niet verder gaan; ze wist heelemaal niet, waar ’t was.
„Pas op, Mientje, dat je nu beter oplet!” zei de juffrouw.
Maar onder de rekenles was ’t weer mis.
„Op iederen toer brei ik vijf-en-twintig steken, en ik moet nog twaalf toeren,” rekende ze. „Hoeveel steken moet ik nog breien?”
„Mien, hoeveel heb jij er uit?” vroeg de juffrouw.
Mien wist wéér niet, waar de juffrouw ’t over had.
„Wacht!” dacht ze, „twaalf maal vijf-en-twintig, dat is twaalf maal twintig — is twee-honderd-veertig, en twaalf maal vijf is zestig, dat is twee-honderd-veertig, en zestig, dat is drie-hon-derd.” En hardop zei ze: „Drie-honderd steken!”
„Maar Mien!” zei de juffrouw. „Daar hebben we ’t heele-