er met Jaap zooveel over kunnen praten, als ze maar wou! Dat vond ze nog het prettigst. Daarom zei ze: „Weet je nog wel, dat Sinterklaas ons verleden jaar vergeten heeft?”
„Ja.”
„Vind je ’t niet naar, als hij ons weer vergeet?”
„Ja.”
„Nou, als hij ons weer vergeet, heb ik tenminste wat voor Vader en Moeder.” En toen vertelde Mientje de heele geschiedenis.
en Mien werkte stevig door.
„Vind je ’t geen mooi geheim?” vroeg ze.
„Nou!” zei Jaap. „Zal ik houtwol voor je halen?”
Dat vond Mien best. En Jaap ging houtwol halen en Mien werkte stevig door.
Zoo, het speldenkussentje was af; een mooi, stevig kussentje. De spelden konden er wel niet makkelijk in gestoken worden, maar als ze er eenmaal in zaten, was het best.
Nu de das. Dat was een werk. Telkens als Mien er aan zat te breien, kwam Jaap even om ’t hoekje kijken, of ze al opschoot. Hij vond Mien erg knap, dat ze zoo goed kon breien, want zelf begreep hij heelemaal niet, hoe dat wel ging.
Eén keer ging het bijna mis.
Mien breide en Jaap zat bij haar. Toen kwam er iemand aan den deurknop.
Jaap ging dadelijk naar de deur toe.
„Wie is daar?” vroeg hij.
„Ik, Moeder.”
„Gauw, Mien, doe het weg,” zei hij zachtjes, en hield de deur dicht.