42
Die blies tus-schen de tak-ken door. Een prach-tig lied.
De ou-de boom schud-de zijn tak-ken. „Wel, wel!
Wel, wel!” zei hij ai-leen maar.
„Wacht maar!” zei één van de boo-men. ,,Nu gaan we trak-tee-ren.
We krij-gen lek-ke-re, fris-sche re-gen.” En tik-kel-tik, tik-kel-tik!
Daar vie-len al een paar drup-pels.