Een tuin-tje met groen-te. Kooi en aard-ap-pels.
En wor-tels en ra-pen. Haas-je Hip en Haas-je Tip hiel-den dol-veel van kool. Ze hip-ten het tuin-tje in. En ze be-gon-nen te smullen.
Hè-hè, dat was nog eens e-ten!
Hun buik-jes wer-den dik en rond.
De man van het tuin-tje kwam in de deur staan. Eens e-ven naar zijn tuintje zien.
Haas-je Hip en Haas-je Tip za-gen hem.
O, wat schrik-ten ze!
„Een mensch!” riep