26
„Pas op!
Kom niet dicht bij mij.
Want dan zal ik je prik-ken.”
Net of die struik je met een boos ge-zicht aan-keek.
De kin-de-ren noem-den hem Prik-je. En ze kwa-men niet graag dicht er bij. Dat kun je wel be-grij-pen.
In huis woon-den zes kin-de-ren. Som-mi-ge een beet-je stout.