21
Die moes-ten ze eerst op-ra-pen*
En in hun mand-je doen*
En dan zou-den er nog wel meer val-len* De kin-de-ren de-den goed hun best* Ze raap-ten en raap-ten.
De mand-jes wer-den al mooi vol*
En toen de mand-jes vol wa-ren, stopten ze hun zak-ken vol*
En toen hun zak-ken volf wa-ren, de-den ze de ker-sen in hun mond-jes*
En toen hun buik-jes vol wa-ren Weet je wat ze toen de-den?