is
„Dat éé-ne grijs-je is het mooist/' zei de me-neer weer»
„Maar die wit-te niet Die loopt zoo raar*
Vind je ook niet?”
„Ja,” zei de jon-gen*
„Dat doet ze al-tijd*
Ik vind haar ook niet zoo mooi als de an-de-ren*”
Och, wat schrok dat Wit-je*
Ze vloog gauw naar het hok te-rug* En ze kwam er den hee-len dag niet uit