12
Eén keer had ze zich ver-gist.
Moe-der had toen ge-vraagd:
„Wat brei-en jul-lie op school?”
En toen zei Kor:
„Sok * * *”
Maar ze hield mid-den in het woord op* „Wat?” vroeg moe-der*
„De meis-jes brei-en een pan-ne-lap,” zei Kor*
En dat was waar*
Ze had er een kleur van*
Ie-de-ren keer, als ze mocht brei-en, schoot ze een groot stuk op*
Eén sok-je was al af*
En het an-de-re half*
Juf zei:
„Nog drie keer brei-en*
Dan is het af*”
Och, och, wat brei-de ze hard!
Ze werd er warm van*