HOOFDSTUK VIII
Ze reikte het werk een week later aan de deur van het kantoor af. Neen, ze hoefde meneer niet te spreken; ze had er geen boodschap bij.
Het was de helft van Evenburg’s arbeid, die ze nu klaar had. En de volgende dag was er met de post het geld voor deze helft. Dat, wat ze Steuve had mogen overlaten. Het was méér dan ze gehoopt had.
Dit geld, het loon van de lange, ingespannen avonden, was haar een groter vreugde dan het geld van de piano-lessen. Haar leerlingen gingen naar huis na de les, en studeerden thuis, of studeerden niet. Dit, — dit was werk van haar handen geweest. O, dit geld moest ze bewaren tot de jongens groter werden, en er dan iets mee doen, wat ze hun anders nooit had kunnen geven.
Door de gevoelens, die haar verwarden, mengde zich nu dit nieuwe: dankbaarheid. Dankbaarheid en vertrouwen.
In de maanden, die volgden, liet ze Mientje niet los. Ab, hulpeloos, afhankelijk van de huishoudster, die zijn huis bestuurde, aanvaardde het dankbaar. Het kind kwam bijna dagelijks haar huiswerk maken in de argeloze sfeer van Cars jonger troepje. Terugge
96