„Wat dan?" vroegen Tirtsa’s handen en wenkbrauwen.
Hij wenkte haar mee te komen naar zijn plaats op de steen bij het beekje, en met haar hand leunend op zijn schouder, bracht ze het zover. Daar zat ze neer op de steen, die de hoogte had van een stoel, en in die houding was het toch al veel gemakkelijker, te kijken en na te denken.
Hij vroeg haar, met gebaren rondom zijn hoofd, of ze geen hoofddoek had; hij zelf was nog geen man met een hoofddoek, anders zou hij met plezier zijn hoofddoek voor Tirtsa gebruikt hebben, want hoofddoeken kon je voor alles gebruiken: om een ezel vast te binden als je even niet op hem kon passen, of om bonen en andere etenswaar in te knopen, of om rondom iets heen te wikkelen, dat pijn deed, — zoals Tirtsa’s knie. Het bestaan van een zakdoek kende hij niet; je snoot je neus met je vingers in de vrije natuur, en huilen was iets uit het ver verleden, maar toen veegde je tranen af met de achterkant van je hand.
Tirtsa had geen hoofddoek, maar juist wel een zakdoek, al was die niet helemaal schoon. Hij wees haar, dat ze die in het beekje moest dopen, en toen dat, met die knie van haar, op bezwaren stuitte, nam hij de zakdoek van haar over en bracht hem, druipend van ijskoud water, bij haar terug. Teen legde Tirtsa de koude zakdoek om haar knie, en het deed werkelijk goed, — maar niet zó goed, dat ze nu naar huis zou kunnen lopen.
Hij legde haar uit, wijzend naar de zon die al aan het zakken was, dat hij nog een poosje hier met zijn kudde moest blijven, en dan zou hij haar mee naar huis nemen. Of ze dacht dat ze op dit ezelsveulentje zou kunnen rijden? Want te midden van de schapen was er een grappig ezelsveulentje, met één vóór- en één achterpoot aan elkaar gebonden omdat hij zo wegloperig van aard was.
„Och nee!" lachte Tirtsa. Zij, al zo groot als vader, op dat zachte, kleine gevalletje, dat daar met zijn twee vrije poten rondhompelde!
Dan wist hij wat anders. Ze moest hier maar stil blijven wachten, als hij straks de kudde en het ezelsveulentje naar hun huis bracht, en dan zou hij terugkomen met een echte ezel, geen veulen.
72