moeder de reis uit het noorden had meegemaakt; de moeder was er veel te trots op dat ze intussen al moeder was, om er de ingewikkelde reis met de baby op de arm niet voor over te hebben.
Het grote witte gebedskleed met de zwarte randen werd door vier naaste vrienden aan de vier hoeken opgehouden, als een trouwhemel voor bruid en bruidegom. En daar kwam R’oevén al aan, met een schoon wit overhemd en ter ere van de grote gelegenheid een lange broek aan en met een alpenmutsje op zijn hoofd, en net als Aliza naar het grasveld geleid door allernaaste vrienden. En daar kwam Aliza, met een nieuwe, fleurige zomerjurk en met een klein sluiertje op het hoofd en een bosje blauwe druifjes in de hand, dat de kinderen voor haar hadden geplukt; ze hadden het jammer genoeg gevonden, dat er alleen nog van die kleine bloemetjes waren, — „regenklokjes” heetten ze, omdat ze de eerste
regen aankondigen, — en nog geen witte trosnarcisjes, die veel bruid-achtiger zouden zijn geweest, Aliza scheen zich niets ervan aan te trekken dat het maar zo’n klein boeketje was, want door de sluier heen kon je zien, hoe blij ze keek.
Vlak bij de trouwhemel, op een grijze deken, lag Warda, zó dat ze alles kon zien en horen. De rabbijn sprak de zegenspreuken uit en gaf bruid en bruidegom wijn te drinken uit de mooie beker, die iedere vrijdagavond te voorschijn kwam, en R’oevén stak de trouwring aan Aliza’s vinger en zei: „Zie, je bent mij door deze ring geheiligd, naar de wet van Mozes en Israël,” en toen was er het geluid van brekend glas, want de bruidegom trapte een glaasje stuk als symbool van een wanklank in de grootste vreugde: géén vreugde is volkomen sinds de tempel in Jeruzalem verwoest is.
En toen waren ze getrouwd, en alle mensen en kinderen wensten ze geluk, en bruid en bruidegom hurkten neer bij Warda om door haar gefeliciteerd te worden, en het eerste stuk taart van de lange tafel die op zij van het grasveld stond, was ook voor Warda, — en toen leek het heus wel of Warda een beetje getroost was. Maar toen de piano uit de eetzaal naar buiten werd gesjouwd om de dans van de kinderen te begeleiden, en R’oevéns troepje, in het wit en op blote voeten, de éne dans na de andere danste, toen waren er
54