er een transport hierheen op weg was, maar de namen en zelfs het aantal hadden ze nog niet gekregen; ze zouden haar berichten, zodra ze meer wisten.
„Misschien kon ze nog niet eens reizen,” zei moeder. „Na haar herstel, — en ik weet niet eens, of ze hersteld is. Ik weet eigenlijk helemaal niets, — nog minder dan toen ik het briefje kreeg, want toen hoopte ik nergens op.”
„Ze leeft,” zei vader.
„Maar hoe leeft ze?” zei moeder mistroostig.
Toen kwam Tirtsa ertussen.
„We moeten toch voor alle zekerheid om een kamer vragen en alle dingen voor die kamer klaarmaken. Ik ga Ilana zoeken en vragen, wat ze denkt dat ik kan maken.”
En zonder verder een woord was ze de deur uit om Ilana te zoeken.
„Tsabre!” lachte vader.
Want „tsabre” is de bijnaam voor kinderen, die in Palestina geboren zijn; een tsabre is een cactusvijg, zoals ze groeien aan de hoge, harde, doornige cactussen langs de wegen, en de vijg is van buiten zó stekelig, dat alleen een vakman hem kan plukken zonder gewond te raken, maar van binnen is hij sappig en zoet. En omdat het geslacht dat in Palestina geboren is, van buiten zo stekelig is, — erg weinig woorden, niet vriendelijk en ongemakkelijk te hanteren, en van binnen zo goed en zo klaarstaand voor de gemeenschap, — daarom heeft dat geslacht de bijnaam van tsabre gekregen.
Het zonder een woord weglopen van Tirtsa en het onmiddellijk tot daden overgaan, was juist het enige wat haar moeder over de pijn van de onzekerheid heen kon helpen. Wat kon ze nu anders doen, dan die avond met de behuizings-raad praten over het vrijmaken van een kamer voor een grootmoeder, die misschien al onderweg was en misschien ook niet, en die, als ze kwam, de eerste grootmoeder van de kibboets zou zijn? En de behuizings-raad puzzelde en zocht uit, tot ze een verhuizing wisten die een koele en
35