en — maar daar had Tirtsa nog geen begrip van — ze waren uit Europa verzameld en hierheen gebracht door een beweging, die „Alijat Noar” heette, jeugd-uitzending. In Europa, of tenminste een groot deel van Europa, was geen plaats meer voor Joodse kinderen en Joodse mensen; de Joodse mensen konden zich misschien nog zelf in veiligheid brengen, maar voor de kinderen moest gezorgd worden, eer er grotere ongelukken met hen gebeurden dan er tot nu toe al waren gebeurd. Dat verzamelen, hierheen brengen en hier voor hun opvoeding en opleiding zorgen, dat deed die jeugduitzending. Er waren kinderhuizen en kinderdorpen gesticht, en sommige groepen kwamen in een kibboets terecht, waarvan de jeugd uitzending dacht, dat de kinderen er een goed thuis zouden vinden, — en één van die uitgezóchte kibboetsiem was Giv’at Jofi, — Schoonheidsheuvel, — de kibboets van Tirtsa.
Ze was nu te groot om jaloers of beledigd te zijn, dat er zoveel aandacht aan de nieuwe kinderen werd besteed, anders had ze er reden genoeg voor gehad. Vóór de aankomst van de kinderen had de vergadering van chawériem besloten, dat alles gedaan moest worden om hun het verloren thuis te vergoeden. Ieder moest er iets voor over hebben. Er waren er, die al sinds de bouw van het eerste echte stenen huis in zo’n keurige kamer hadden gewoond, en die nu tevreden naar een houten hutje of een tent verhuisden, om een paar kamers voor de kinderen in gereedheid te kunnen brengen. Eén van de chawériem, die van beroep leraar was maar die bij gebrek aan schoolkinderen in de koestal werkte, werd van achter zijn koeien weggehaald om de leider en meester van de groep te worden. Omdat er zo gauw geen nieuwe meubels gemaakt konden worden, tenminste niet genoeg voor tweeëntwintig nieuwkomers, stond ieder af wat hij kon missen; Tirtsa zelf die in een hoekje van de kamer van vader en moeder een eigen tafeltje had, stond het af, wel wat schoorvoetend, maar toch tenslotte van ganser harte, nadat vader haar had verteld, waarom die kinderen zo goed mogelijk ontvangen moesten worden; haar speelgoedkist, met een paar planken erover en dat gedekt met een door moeder geborduurd kleedje, diende nu voorlopig voor tafeltje, tot de meubel
19